Welcome, reader! According to Antony Hegarty in this second decade of the new century our future is determined. What will it be? Stays all the same and do we sink away in the mud or is something new coming up? In this blog I try to follow new cultural developments.

Welkom, lezer! Volgens Antony Hegarty leven we in bijzondere tijden. In dit tweede decennium van de eenentwintigste eeuw worden de lijnen uitgezet naar de toekomst. Wat wordt het? Blijft alles zoals het is en zakken we langzaam weg in het moeras van zelfgenoegzaamheid of gloort er ergens iets nieuws aan de horizon? In dit blog volg ik de ontwikkelingen op de voet. Als u op de hoogte wilt blijven, kunt u zich ook aanmelden als volger. Schrijven is een avontuur en bloggen is dat zeker. Met vriendelijke groet, Rein Swart.

Laat ik zeggen dat literaire kritiek voor mij geen kritiek is, zolang zij geen kritiek is op het leven zelf. Rudy Cornets de Groot.

Do not go gentle into that good night, Old age should burn and rage at close of day; Rage, rage against the dying of the light. Dylan Thomas.

Het is juist de roman die laat zien dat het leven geen roman is. Bas Heijne.

In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Johannes.



maandag 31 oktober 2011

Uitreiking tweede Haarlemse Debuutprijs 2011, 30 oktober j.l.


Het is alweer een jaar geleden dat de prijs, ingesteld door de Bibliotheek Haarlem en omstreken en Nieuwe Teisterbant, voor het eerst in Grand Café Brinkmann werd uitgereikt, op de dag dat Harry Mulisch ons verliet. Ziggy Klazes van Nieuwe Teisterbant memoreert dat Mulisch ook lid was van dit genootschap, net als Godfried Bomans. Vorig jaar werden er elf manuscripten ingezonden, dit maal zestien. De juryleden Daan van der Valk van boekhandel De Vries, de schrijver P.F. Thomése, genomineerd voor de Ako literatuurprijs die vanavond in het Scheepvaartmuseum in Amsterdam wordt uitgereikt, winnares van 2010 Laura van der Wijden bogen zich daarover onder leiding van voorzitter Wim Vogel, ook jurylid voor de Librisprijs en neerlandicus.

Voordat de laatste het juryrapport bekend maakt spreekt Laura de aanwezigen toe en vertelt hoe het haar gegaan is na het winnen van de eerste Haarlemse debuutprijs. Ze was al verbaasd over de nominatie en zeker over de prijs, maar ontving die met een grote grijns. Daarna voelde ze zich door alle media aandacht een halve bekende Haarlemmer. Na de boekpresentatie in het voorjaar was de eerste druk al snel uitverkocht en ook werd haar boek in de bibliotheek zo’n negentig keer uitgeleend.

Het juryrappport (overgenomen van Wim Vogel, waarbij vermeld dat drie inzenders, waaronder een  genomineerde, niet meer genoemd wilden worden en daarom vanaf 31 januari 2012 uit de tekst verwijderd zijn, rs)

Zestien manuscripten werden ingezonden. Een van hen had daar wegens verregaande onzekerheid al snel spijt van en zag alsnog van deelname af. Een andere inzending bleek geen fictie maar een uitgebreide, historische studie te bevatten: non- fictioneel werk dus. Het reglement van de Debuutprijs is daar duidelijk over: het is een prijs voor fictie. De ingezonden studie, hoe leerzaam ook, mocht niet in behandeling worden genomen. Het reglement vermeldt ook dat ingezonden manuscripten het werk van een individu moeten zijn en dus mocht een bloemlezing van korte verhalen door verschillende auteurs uitgesloten derhalve niet meedoen.

Hoe is de jury te werk gegaan? De resterende inzendingen zijn verdeeld over de leden van de jury. Sommige manuscripten werden zo goed bevonden dat ook alle andere leden van de jury ze lazen, bij enkele werd een tweede, derde en zelfs een vierde lezing raadzaam geacht, weer andere werden door allerlei oorzaken, waarover zo dadelijk meer, vanaf die eerste lezing kansloos geacht. Er kan er namelijk maar een winnen!

Wie waren de inzenders? Welke titel gaven zij hun manuscript en wat vond de jury daar nu van.

Monique Philippo, Aardbeien met slagroom
Een verhaal dat laat zien hoe een pas gescheiden, door haar huwelijk beschadigde en onzekere moeder zich ontwikkelt tot een zelfstandige vrouw die weet voor wat en voor wie ze moet kiezen. De personages die Monique Philippo beschrijft zijn allemaal even aantrekkelijk, intelligent, interessant en buitengewoon goed in bed, wat op den duur wat eentonig wordt.

Marianne Eerdmans, De onbuigzaamheid van bomen
Goed geformuleerd, hier een daar mooie beschrijvingen, maar als verhaal te onsamenhangend.

Matthias Rozemond, Zo goed als zestien
Een jeugdliefde uit de jaren zeventig. Voor de hoofdpersoon ongetwijfeld van het grootste belang, maar voor de jury minder dwingend.

(inzender verwijderd)

Nico van den Raad, Dichter bij de verte
Drieëndertig zeer diverse vertellingen, sprookjes, realistische en dan weer raadselachtige schetsjes, miniatuurtjes en een enkel compleet verhaal. De schrijver kan schrijven, weet de spanning goed te doseren waardoor het verlangen ontstaat naar groter werk van deze auteur, werk dat het dan wel wat minder van de pointe zou moeten hebben.

Hans Hendrix, De dubbelganger?
In deze thriller staat centraal de zoektocht naar een verdwenen vriend. Met name de achtervolging in Spanje en het wachten en observeren in Brazilië worden beklemmend beschreven. Toch mist het verhaal geloofwaardigheid: roken in een vliegtuig, met peseta’s betalen in Spanje, dan kan begin 21ste eeuw echt niet meer.

Babs Taal, Hardlopen? Je bent gek
De auteur weet met enthousiasme haar passie voor hardlopen in korte stukjes te beschrijven. Zeer geschikt en herkenbaar, lijkt ons, voor de echte hardloopliefhebber, maar haar columns zijn veel meer journalistiek dan literair werk.

O.M.S. Schölvinck, De schitterende
Een zoektocht naar Lorenzo Il Magnifico, de schitterende. Een historische roman over een belangrijke, Italiaanse renaissancist. Als onderwerp boeiend en gedurfd, als roman minder geslaagd vooral omdat de hoofdpersoon nauwelijks voor de lezer tot leven komt.


Maud Mooij, De passie van het overleven
Het overlevingsverhaal van een doorzetter. Ook de auteur moet dat zijn want duizenden feiten, feitjes, grote en kleine gebeurtenissen, gevoelens en impressies worden over de lezer uitgestort. Jammer dat de verbeelding, de fantasie, oftewel het vermogen van de auteur gebeurtenissen naar haar hand te zetten, te weinig ruimte zijn gegund.

(inzender verwijderd)

Blijven er, dames en heren, drie inzendingen over die wij duidelijk beter vonden dan het werk dat zo juist genoemd werd. Dat betekent dat
Leny van der Ley met Vierspan ( 4 spannende verhalen)
Sybren Kalkman met zijn roman Struikelbank
en (inzender verwijderd)
door de jury werd genomineerd voor de Haarlemse debuutprijs 2011.

En ook zij hebben recht het oordeel van de jury nu te horen.

Leny van der Ley
Leny van der Ley heeft met Vierspan vier verschillende, spannende verhalen goed op papier gezet. Het eerste daarvan, Rampenplan, is verreweg het sterkste en meteen raak: een terreuraanslag met vaart en spanning geschreven in de bekende Nederlandse thrillerstijl. Dat de psychologie en de verbeelding niet haar sterkste kwaliteiten zijn, laat Leny zien in de laatste twee verhalen: Nomen est omen heeft wel wat weinig diepgang, terwijl Partime verdwijning veel weg heeft van een veredelde doktersroman. De schrijfster heeft talent, kan goede en onderhoudende chicklit schrijven,maar haar beschrijvingen zijn af en toe clichématig en het komt de jury voor dat ze zich soms onvoldoende heeft geïnformeerd over de achtergronden van haar verhalen. Wie met vier paarden een wedstrijd aangaat, moet er ook voor zorgen dat alle vier even sterk zijn.

Sybren Kalkman met Struikelbank. Een woord dat we nog niet kenden, maar de inhoud van dat begrip is bij iedereen hier in deze zaal bekend: een bank die gaat voor het grote geld, die alle ethische argumenten overboord zet opdat enkelen zoveel mogelijk geld kunnen vergaren maar uiteindelijk, omdat hoogmoed nu eenmaal nog altijd voor de val komt, struikelt en personeel en klanten in de grootst mogelijke ellende achterlaat.

Sybren Kalkman heeft vóór op zijn typoscript zijn leeftijd genoteerd: 67 is hij en het zou de jury dan ook helemaal niet verbazen als hij na zijn pensionering eindelijk de tijd heeft gevonden de vaak uiterst criminele sluipwegen van het internationale bankwezen in kaart te brengen. Gegeven de financiële crisis is zijn verhaal een verhaal dat er toe doet, weliswaar ‘opgeleukt’ met allerlei thrillerachtige elementen en keiharde dames die niets uit de weg gaan, maar veel belangrijker is dat de jury zijn roman met plezier heeft gelezen omdat die actueel is, met vaart is geschreven, informatie over de schofterige wereld van de graaiers geeft die helaas betrouwbaar overkomt. Sybren Kalkman doet wat hij kan: goed schrijven, een spannend verhaal opbouwen en veel feitelijke informatie geven. Soms te veel: allerlei internationale, financiële termen en begrippen gingen het verstand van de jury vaak te boven De jury begreep ook niet waarom de auteur ieder hoofdstuk begint met een zogenaamd krantenbericht: het vergroot de betrouwbaarheid en de actualiteit maar de hoeveelheid ervan miste uiteindelijk het doel; de jury betrapte zichzelf erop die krantenberichten niet meer te lezen.
Niettemin: Struikelbank is naar het oordeel van de jury zijn nominatie meer dan waard.

De laatste genomineerde is (verwijderd)

Wie is de winnaar van de Haarlemse Debuutprijs 2011? Is dat Leny van der Ley met haar vier spannende verhalen? Is dat Sybren Kalkman met zijn thrillerachtige roman over de grote graaiers in de internationale financiële wereld, of is dat (verwijderd)?

De bekendmaking


De burgemeester van Haarlem, Bernt Schneiders, roemt de Haarlemse literaire traditie en daarmee ook het initiatief van Bibliotheek en Teisterbant om nieuw talent op te sporen. Haarlemse schrijvers hebben meestal iets op hun stad op te merken. Bilderdijk die in het gebouw woonde, vond het tochtig en hoorde vrouwen op de markt met schelle stemmen, Louis Ferron sprak met dedain over zijn stad. Schneiders prijst Thomése die geen onvertogen woord over de stad zou spreken, al las ik in De weldoener wel wat anders.

Schneiders reikt de tweede Haarlemse debuutprijs uit aan Sybren Kalkman, die dat helemaal niet had verwacht. Hij heeft als achtergrond accountancy en het boek speelt zich af op de Zuid-As. Hij zegt dat het het lot tarten zou zijn om na te denken over een dankwoord, maar hij schrijft met plezier en de prijs komt hem heel goed uit.

Tenslotte bedankt Ziggy Klazes de aanwezigen. Ze bemoedigt alle schrijvers met te zeggen dat ze al veertien jaar een boek wil schrijven maar het een hele klus vindt om dat van A tot Z te doen. Ze heeft voor alle deelnemers een portret van Bomans (zie foto) en een speciale uitgave van Het leven is vurrukkulluk.

Zelf heb ik, voor lezers die zich misschien nog herinneren dat ik een verontrustend verhaal zou inleveren, dit jaar afgezien van deelname. Dat heb je met dat bloggen. Maar ik wil volgend jaar weer van de partij zijn, met De konijntjes, waarvoor ik vanaf morgen met Nanowrimo als stok achter de deur, mijn best ga doen.

aangepast vanwege bezwaren tegen plaatsing van het juryrapport op dit blog door enkele inzenders op 31 januari 2012 om 10:32 uur.

Herman Pleij over Anna Bijns, VPRO-boeken, 30 oktober 2011




Een spraakmakende dichteres.

Pleij somt op wat we van deze zestiende-eeuwse dichteres weten: Anna Bijns werd 82 jaar oud, kwam uit een welgestelde familie, gaf les op een schooltje, eerst samen met haar broer en daarna alleen en werd beroemd om haar verbale vermogen.

Brands zegt dat Pleij in zijn dikke boek Anna Bijns van Antwerpen vooral de wereld om haar heen schetst.

Pleij antwoordt dat haar geboortehuis nog steeds aan de Grote Markt in Antwerpen staat. Haar vader was een succesvol ondernemer in het broekenmakersgilde. Zijn kinderen kozen niet voor dat vak, maar voor de woordkunst. Haar vader was ook lid van een rederijkerskamer, waarin men welsprekendheid oefende. Haar broer ging in het onderwijs. Het schooltje was een bewaarschooltje voor kinderen van drie tot zeven jaar, want ook vrouwen werkten en wel in de handel. Antwerpen bloeide sterk op in de zestiende eeuw. Het liep eerst achter op andere Vlaamse steden, maar de stad aan de Schelde ontwikkelde zich pijlsnel en kon zich met zijn inwoneraantal van honderdduizend meten met Parijs en Londen.

Hoe rook het daar in de stad? vraagt Brands.

Niet slecht, vanwege de specerijenhandel, zegt Pleij, maar anderzijds zouden we het er geen vijf minuten uithouden vanwege de stank uit de openbare riolen. Het leven speelde zich af binnen de vijftiende eeuwse stadsmuren, ook op de kerkhoven. De dood stond midden in het leven.

Anna Bijns was behalve als onderwijzeres ook actief als dichteres. Bijns reageerde in haar werk op die maatschappij. Pleij zegt dat men niet zeker weet of zij op negentien jarige leeftijd een prijs won, maar gezien de perfecte en het feit dat ze werd aangeduid als jonge maagd, is het vrijwel zeker dat zij het was.

Brands zegt dat haar gedichten bijzonder waren, over de onbereikbare geliefde.

Pleij heeft haar een trauma toegedicht over de bedrogen liefde. Een kwart van haar werk gaat daarover. Ze behandelt het onderwerp vanuit verschillende kanten. Soms is de ik-figuur ook de bedriegende minnaar of het gezond verstand. Pleij vond daarin de sleutel hoe Anna Bijns te werk ging. Zelf noemde ze het inwendig gekijf.

Brands waarom dat zo goed is.

Volgens Pleij kreeg ze door dat innerlijk debat greep over haar verdriet.

Zie ook het interessante interview van Jeroen Vullings met Herman Pleij. Anna Bijns (1493- 1575) is een van de honderd schrijvers die een plaatsje heeft gevonden in Het Pantheon van het Letterkundig Museum in Den Haag.



zondag 30 oktober 2011

Money and speed, de allereerste iPad documentaire, Tegenlicht


Deze app, bekroond met The Golden Eye voor de beste vormgeving, gaat over de werking van het flitskapitaal. Eerst klinkt in de Nederlandse versie die ik zag, de tune van Tegenlicht, tegelijk met het herkenbare beeldmerk.

Introductie


Op 6 mei 2010 kwamen de beurskoersen in Amerika in een vrije val, maar al snel daarna zette een wonderbaarlijk herstel in. Onderzocht werd hoe een en ander in zijn werk kon gaan. Verschillende personen geven daarover hun mening, maar eerst vertellen zij hoe de crisis op hen overkwam.

Flitshandelaar Rishi Narang zat in onderhandeling en wist niet wat hem overkwam.

Data analist Eric Hunsacker vreesde het ergste.

Professor Paul Wilmott riep Oh my god en begreep de grote verschillen in de grafieken niet.

Historicus George Dyson zette CNN aan en zag de val van de aandelen van Procter and Gamble en daarna een dode die mysterieus weer opstond.

Waakhond Gregg Berman, financieel toezichthouder, merkte het pas een half uur later, toen alles alweer achter de rug was.

Money and speed


Historicus Dyson kerft delen uit een stuk hout, een ‘stock’ een aandeel.

De val heeft volgens Wilmott te maken met algoritmen die instabiliteit veroorzaken. Er zijn geen mensen meer betrokken bij de besluitvormingsprocessen. In black boxen gebeurt van alles. Slimme black boxen stoppen met acties en de dommere nemen het over.

Dyson zegt dat we niet weten wat erin zit.

Het is als de verkiezing van de paus, zegt Narang, oprichter van een beleggingsfonds met veel high frequency aandelen.

Dyson is zeer geïnteresseerd in de bronnen van het digitale universum. Cijfers gaan hun eigen weg, al tijdens de ontwikkeling van de waterstofbom. Deze ontwikkeling gaat steeds sneller. De andere tijdsbeleving bestaat al. Rijkdom kan volgens Dyson eerlijk of oneerlijk verdeeld worden, tussen mensen maar tegenwoordig ook tussen machines.

Jeff Hipschman, die eerder voor Lehman werkte maar inmiddels vastgoedadviseur is, toont ons de blokkendozen van financiële instellingen zonder ramen waarin de black boxen staan opgesteld. Alles dubbel om te voorkomen dat er data verloren gaan bij een storing. Soms worden er zelfs twee identieke gebouwen neergezet, zodat alles vierdubbel is.
Succes is gebaseerd op snelheid in termen van mili-seconden. De kabels die men gebruikt vreten energie.  

De daling van de Dow Jones ging zeer snel en er waren vele aandelen bij betrokken, zegt Berman. Zijn instituut, de Securities and Exchange Commission, onderzocht de plotse flash crash en noemt als oorzaak een grote opdracht om te verkopen bij Waddell & Reed in Kansas City.

Hunsacker heeft een vertraging in het systeem opgespoord. Alleen bedrijven met een directe data uitwisseling met Nasdaq, de grootste aandelenmarkt in de V.S., hadden geen last van de vertraging. Door een fout in het systeem boekten ze winst. Waddell & Reed gaven hun data aan Hunsacker, die ontdekte dat ze veel aandelen verkochten op het moment dat de markt omhoog ging en daardoor een storing in de algoritmen veroorzaakten.
Volgens hem weet de SEC meer, maar wil die houdt gegevens geheim.

Berman bevestigt dat hij aan stricte regels gebonden is.  

De noodrem


Berman stelt dat als de processen te snel gaan, men de handel vijf minuten kan stilzetten,
maar volgens Hunsacker kan men daarop inspelen. Vooral als men sneller kan zijn dan een ander. De kans op een nieuwe crash bestaat nog steeds en wordt groter omdat de snelheid alleen maar toeneemt.

Berman vindt het angstig dat we machines zoveel macht gegeven hebben.


zaterdag 29 oktober 2011

Maria Goos, een schrijversleven, Dorothée Forman, KRO-Profiel, 26 oktober 2011


‘Leer jezelf verrijken met schoonheid.’

We zijn in een hotel in Breda. Maria Goos is zenuwachtig voor een masterclass scenario schrijven die ze gaat geven, omdat ze dat nooit gedaan heeft. Haar eerlijkheid daarover is innemend. Laatst was ze op een hogeschool in Amsterdam waar ze geen enkele reactie kreeg en het gevoel had dat ze voor een kudde schapen stond. Ze dacht altijd dat schrijven heel persoonlijk was en niet te leren, maar laatst realiseerde ze zich dat de techniek overdraagbaar was. Maria is tenminste geen vrouw met sterallures die een beeld van zichzelf probeert te creëren.  
In haar tas zit een klapper met de, door het Mediafonds afgewezen, aanvraag voor Dokter Robert, waar ze maanden mee bezig geweest is, maar op het eind van de documentaire lezen we dat die in afgeslankte vorm toch wordt uitgezonden.

Interesse in mensen is een belangrijke eigenschap voor een schrijver, zegt ze tegen de deelnemers aan de masterclass. Dat betekent niet dat je van ze moet houden. Ook empatisch vermogen is van belang. Ze zegt er meteen bij dat het haar invalshoek is. Karakters mogen niet het inzicht hebben van de schrijver. De kijker moet zelf een conclusie kunnen trekken. We zien als voorbeeld een scène uit het weergaloze Doek! over het alcoholisme van Richard. Een deelnemer begint over Oud geld, dat hij onlangs met zijn moeder zag. Goos zegt dat daarbij talent werd gebundeld en dat het zeer jammer was dat de Avro daar niet mee door wilde gaan. Ze was daar een jaar lang verdrietig over, voelde zich verraden, maakte vijanden bij de publieke omroep, maar heeft ze allemaal overleefd.

Behalve tijdens de masterclass zien we haar ook proeflezen met acteurs voor een nieuwe voorstelling Oumi en tijdens de lunchvoorstelling De hulp in Bellevue. Het is fijn van toneel, zegt ze, dat er minder schakels zitten tussen schrijven en uitvoeren dan bij televisie of film.

Film- en televisieproducent Anton Smit zegt dat Goos sterk is in het neerzetten van karakters en in dialogen, in de gekte moet kunnen gaan en niet in een korset gedrukt moet worden. Ze schrijft het beste voor toneel omdat de eerste versie vaak de beste is. Het was zeer te betreuren dat het Mediafonds Dokter Robert afwees en niet op grond van haar eerdere prestaties met Oud geld, Cloaca, Doek! toestemming gaf.

Maria Goos zegt dat ze altijd heel lang wacht met schrijven, allerlei uitvluchten zoekt en pas begint als het niet anders kan, als er een lichte paniek ontstaat, die - net als voor de masterclass - misschien nodig is om op de top van haar concentratie te komen. Ze vergeet vaak hoe erg het schrijven was, ook bij Doek! Ze voelt zich verplicht aan haar talent, bijna alsof het een persoon is, om te doen waar het zich goed bij voelt, dus geen ziekenhuisseries of reclames. Ze vindt de laatste soms artistiek fantastisch, maar wil niet meedoen aan een wereld die de ontevredenheid van mensen in stand houdt. Ze vraagt zich of waar de culturele tegenstem blijft. Er moet een Bildungselite opstaan, die een voorbeeld geeft hoe men ook in het leven kan staan. Leer jezelf verrijken met schoonheid, zegt Goos.

In 2005 schreef ze in haar Zomerdagboek over de ziekte van Ménière. ‘Er waren zoveel mogelijkheden en ik vond alles leuk, maar het ging te hard. Ik had heimwee om rustig te mijmeren op een bankje.’ Een jaar daarna kreeg ze borstkanker. Ze zal daar ooit over schrijven maar nu nog niet. Zelf vindt ze haar grijze haar mooier dan het harde rode ten tijde van het winnen van de Nipkov-schijf, de borstconstructie is perfect, alleen heeft ze last van een oedeem arm.  

Haar partner Peter Blok dopt tuinbonen. Hij leest wat ze heeft geschreven en aan de hand van zijn commentaar weet Maria wat er te weinig of te veel in voorkomt. Maria heeft zo’n sterke drive dat ze zich gemakkelijk forceert, zegt Peter. Hij heeft van haar geleerd om meer af te gaan op zijn intuïtie, om daarop te vertrouwen. Iets wat leuk is om et doen kan ook goed zijn, het hoeft niet altijd moeite te kosten.
Tijdens het schrijven van Oumi bedacht Maria, dat haar talent haar niet in de steek zou laten. Dat ze daar maar eens vanuit moest gaan.  

Zie ook haar lessen over het vak op Youtube en haar informatieve website.


vrijdag 28 oktober 2011

Een ongelovige katholiek, Kruispunt TV over Willem Wilmink (1936-2003) , 23 oktober 2011


Een vrijzinnige geest, vol van de schoonheid van poëzie.

Ooit zag ik Het uur van de wolf uit 2004 over Willem Wilmink. Die documentaire maakte op mij een onuitwisbare indruk. De dichter Wilmink was net zo moeilijk als charmant.  
Ter gelegenheid van het feit dat Wilmink op 25 oktober j.l. 75 jaar zou zijn geworden, maakte Kruispunt een portret van hem, dat vooral zijn geloof betreft en weer net zo ontroerend was. Men toonde vele archiefbeelden en ondervroeg nabestaanden, niet op de laatste plaats Herman Finkers, die ook in Het uur van de wolf vaak aan het woord was. Wilmink sprak met Finkers vaak over zijn hang naar het katholicisme.

Finkers neemt ons mee naar zijn tuin met daarin de grafsteen of hoe dat ook heet als iemand gecremeerd is. Wilminks urn bevindt zich daar omdat diens weduwe Wobke het niet passend vond hem mee te nemen naar Almere waar zij naar toe verhuisde. Wilmink voelt zich ongetwijfeld beter in de Twentse grond, dacht ze. Het is wel een hele verantwoordelijkheid, zegt Finkers, om hem zo dicht bij zich te hebben. Hij heeft een voetbalschoentje van FC Twente, een miniatuur van de kathedraal van Chartres en een beeld van Sint-Nicolaas bij hem neer gezet. Wellicht strooit hij de as later uit over de akker.

Wilmink schreef liedjes zoals Frekie, vertolkt door Joost Prinsen, Hilversum 3 bestaat niet meer door Herman van Veen, Deze vuist door Edwin Rutten. Hij werkte mee aan kinderprogramma’s als De Stratenmakeropzeeshow, J.J. de Bom en Het Klokhuis.

Met zijn vrouw Wobke gaan we terug naar de Javastraat in Enschede waar hij is geboren en waar hij na een lang ziekbed na een beroerte in 1995 overleed. Die straat was zeer belangrijk voor Willem, zegt ze. Hij was sterk beïnvloed door zijn socialistische vader, die de hervormde kerk verliet omdat die teveel voor industriëlen preekte. In de oorlog was hij bang, omdat zijn ouders bang waren. Tijdens alarm zaten ze in de kelder van een aannemer op de hoek van de straat. Door de oorlog werd hij ziek en verbleef in het katholieke Ootmarsum, dat hij altijd als de hemel is blijven zien. In 1989 leidde dit tot het scenario Het verhaal van Kees.
Met Wobke sprak hij niet zo vaak over zijn geloof. Hij had niet veel met het instituut, maar wel gingen ze op kerstavond verschillende diensten af met als laatste die in Ootmarsum, een show waar Joop van den Ende nog een puntje aan zou kunnen zuigen, zei Willem dan.

Het is moeilijk te zeggen wat Willem dacht, zegt Finkers, want het kon het zelf het beste zeggen, zoals in Ongeloof: ‘In mij die niet geloven kan, gaat toch een hele vrome man, een monnik schuil, die weet dat bij de hemelpoort us Abe een mooi doelpunt scoort, voor Joop den Uyl,’ zoals de eerste strofe luidt. Wilmink sprak niet over zijn gebrek aan geloof, maar maakte het klein, zegt Wobke en noemt als voorbeeld het gedicht God woont in de Fokke Simonstraat, waarin God eigenlijk wil stoppen maar toch, na een goede daad van een jongetje dat een duif redt, zijn hand over zijn hart haalt.

Zijn vaste begeleider Karel Bosman zegt dat in Wilmink een vrijzinnige geest schuil ging, die vervuld werd door de schoonheid van de poëzie. Wilmink vertaalde het Stabat Mater van Pergolesi, omdat hij door die muziek in huilen kon uitbarsten. Het ging volgens hem over de dood waarin alles vergolden wordt. Wobke zegt dat hij de Stabat Mater vertaalde vanwege de menselijkheid van de moeder Maria die haar zoon aan het kruis ziet. Finkers vertelt over een goede vrijdag bijeenkomst waarin men het muziekstuk zong. Wilmink zei hem na afloop boos dat hij gewoon katholiek was. Finkers zegt dat hij daar niet voor uit mocht komen.

Zijn stiefdochter Marieke Moll zingt met NotaBene zijn teksten in een eigen theatershow. Daardoor heeft ze hem nog een beetje bij zich. Zij heeft het gevoel dat Willem haar zijn toestemming heeft gegeven. Wilmink hoopte op een hemel, zegt ze, waarin hij weer zijn vrienden zoals Harry Bannink zou ontmoeten.  

Finkers eerde hem in Na de pauze met het gedicht Dode dichter waarin staat dat Wilmink uit de tijd is gekomen. Op het moment dat hij daarmee bezig was kwam de rouwkaart met daarop het laatste gedicht waarvan het slot luidt: Ik ben niet meer op aarde, / maar je kunt me heel goed vinden: / bel gewoon Harry Bannink / en hij zal je doorverbinden. Zelf zei Wilmink daarover tegen de VPRO in 2002 dat men in Twente zoiets zegt als iemand dood is. We kunnen ons niet voorstellen wat dat betekent. Volgens Marieke Moll vond hij het wantrouwen tegen de dood niet nodig en was juist het leven te vrezen met al zijn wisselvalligheid.

Finkers vroeg hem ooit waarom hij niet katholiek werd. Daarop antwoordde Wilmink met een verwijzing naar de tweede brief van Petrus, waarin staat dat de ongedoopten milder zullen worden beoordeeld omdat ze niet beter wisten. Typisch een katholieke interpretatie, glimlacht Finkers op zijn Twents.

Meer info op Wikipedia , op de site van de KB en een vijfentwintigtal gedichten op Gedichten.nl

aangepast 28 oktober 2011, 14:59 uur 

donderdag 27 oktober 2011

Filmrecensie: My Queen Karo (2009), Dorothée Van Den Berghe


Sterk meisje, geplet tussen hippie-ouders.

We schrijven Amsterdam 1974. Het zijn de jaren van de bouw van de metro en het protest tegen de ontruiming van woningen daarvoor. De Nieuwmarktrellen vormen een ijkpunt in de geschiedenis van de stad. De kraakbeweging laat van zich horen. Mensen komen op voor hun woonrecht en dat niet alleen. Het is een geluid van een tegencultuur: van samen wonen, samen leven, samen delen, ook de liefde. Met hoge verwachtingen komen de langharige Raven en de gevoelige Dalia met hun tienjarige dochtertje Karo uit België naar de hoofdstad en nemen hun intrek in een woongroep, maar zoals te voorspellen valt gaat het niet van een leien dakje.

Raven wordt tijdens een protestactie tegen de leegstand op een nogal boerse (lees: Nederlandse) manier verleid door de gescheiden Alice, die zich tot ergernis van Dalia met haar zoon Daniël en dochter Tara in de woongroep indringt.
De zus van Dalia, een kloosterlinge, haalt Karo tijdens een bezoek over tot het geloof. Karo wil ook wel iemand die altijd over haar waakt en laat zich dopen, maar dat wordt door haar vader, die haar liever als heiden heeft, ongedaan gemaakt door haar gezicht lang in een teil water ondergedompeld te houden.
Dalia, die, anders dan de dikdoenerige Raven, hard werkt als naaister van operakostuums, heeft tijdens een vakantie van haar man, dochter en Alice in Waterland samen met andere bewoners het huis verdeeld in aparte ruimtes. 
De benedenbuurvrouw Jacqueline, een voormalig Hongaars zwemster, die stroom levert, de zwemlessen van Karo betaald en haar af en toe opvangt, wordt uitgezet door de huisbaas, die ook de krakers bedreigt met uitzetting.
Karo heeft een egel bij zich, Iglo, die ze tijdens alle onzekerheid in een bak water stopt en, in afwachting van betere tijden, in het vriesvak van de koelkast legt.

Karo wordt mooi neergezet: gevangen als ze zit tussen haar vader en moeder, niet dom maar volhardend. Dit blijkt als ze oefent voor het afzwemmen: ze blijft veel langer onder water dan nodig.
Dalia laat haar eigen keuzes maken, maar ze vlucht naar Daniël en Tara die weer bij hun vader wonen. Ze is ook op de hand van haar vader: in een snackbar zegt ze tegen een man die sneert over de kraaktoestanden, die op de televisie worden uitgezonden, dat hij maar achterleunt en niets doet.

Helaas zit er weinig ontwikkeling in de film, de vrijheid in de woongroep wordt middels het grote bed met vrijende mensen uitgebreid in beeld gebracht, maar het blijft erg schematisch.

Waarom hangt er zo’n amateuristische waas over deze Vlaamse film zoals ook vaak in Nederlandse films? De mooie plaatjes uit de hoofdstad kunnen het gebrek aan inhoud niet compenseren.

Het is tenenkrommend om beelden van de kraakbeweging terug te zien en ik weet niet goed waarom. Ik had dat ook met de protesten in Der Baader Meinhof Komplex die begint met rellen tijdens een bezoek van de sjah van Perzië. Het is heel wat anders dan om zoiets zelf mee te maken. Als een filmer daarop terugkijkt wordt het al gauw sentimenteel, overdreven, onecht, cliché. Misschien is het onmogelijk de emotie te vangen, misschien is de emotie zelf te weinig waarachtig.

Dorothee Van Den Berghe (1969) maakte in 2002 haar eerste lange speelfilm Meisje, met Muriel die van het platteland naar Brussel gaat en daar als museumgids gaat werken en putte voor My queen Karo uit eigen ervaring.

Jaap Smit, voorzitter CNV, Gesprek op 2, 23 oktober 2011


Een nieuwe vakbondsman.

Paul Rosenmöller vraagt voormalig predikant Smit, die inmiddels een jaar voorzitter is van de CNV of het geen hopeloze tijd is om voorzitter te zijn van een vakbond, maar Smit vindt het juist een spannende tijd, ook al zijn er veel zorgen. Hij schreef met de twee andere vakbondsvoorzitters een brief aan de minister-president, waarin ze waarschuwden om niet te knagen aan de vakbondsrechten. Na één jaar is hij alleen maar meer geïnteresseerd geraakt. Hij wil de krachten bundelen in deze tijd van individualisering.

Rosenmöller vraagt hem of het niet vreemd is of iemand die eerder geen lid was van de christelijke vakbeweging deze gaat leiden, maar Smit vindt dat onzin. Het is de kracht van de buitenstaander om met open ogen te kijken. Hij wil de huidige mores ter discussie stellen en de jeugd binnen halen.

Hoe doet hij dat in een tijd waarin de jeugd zich steeds minder graag bindt?
Volgens Smit moet de jongere zien wat een lidmaatschap hem te bieden heeft. In een tijd van grotere mobiliteit op de arbeidsmarkt moet men diensten aangeboden krijgen, zoals bijscholing, om verder te kunnen.

Rosenmöller wijst erop dat de jongeren het pensioenaccoord bekritiseren. Smit vindt dat niet terecht. De solidariteit moet van twee kanten komen. Hij meent dat 50 plussers oog hebben voor het belang van de jeugd en zal er scherp op toezien dat de rekening niet bij één generatie wordt neergelegd.

Rosenmöller besluit het onderwerp met de opmerking dat we zullen zien hoe het verder gaat met het pensioenaccoord en vraagt Smit naar de belangrijkste thema’s voor de vakbeweging. Smit noemt de hervorming van de arbeidsmarkt en spreek over het vertalen van verworven rechten.

Rosenmöller vreest dat oudere werknemers hem dit soort uitspraken niet in dank zullen afnemen. Smit begint over investeren in transitie, zoals in het Maasland model, waarin een werknemer bij ontslag op een andere werkplek verder kan gaan. Op die manier worden de consequenties van het ontslag minder zwaarwegend.

Rosenmöller merkt op dat de werknemer moet veranderen. Smit beaamt dit, vooral gezien de toekomst.

Rosenmöller vraagt hem naar het effect van de verdeeldheid binnen de FNV. Smit zegt dat de tweespalt niet goed is, dat er al langer een richtingenstrijd gaande is in het FNV tussen actievoerders en anderen die liever het gesprek aangaan, maar geeft toe dat de ledenwinst die het CNV boekt hem niet slecht uitkomt.

Rosenmöller wil weten of hij zich gaat inzetten voor een federatie tussen FNV en CNV, maar Smit laat niet het achterste van zijn tong zien. Eenheid maakt macht, maar of die in één organisatie gebundeld moet worden is de vraag.

Rosenmöller gaat in op de verhouding van het CNV met de politiek. Smit zegt dat de politiek tekort schiet in de steun aan de onderkant van de samenleving, die de rekening van de crisis betaalt en dat het CDA meer het sociale gezicht moet tonen. Hij heeft ooit tegen de samenwerking met de PVV gestemd, maar gaat niet zover als Veerman dat het CDA met deze coalitie moet breken.

Rosenmöller vraagt of hij politieke ambities heeft. Smit gaat de publieke zaak ter harte, maar meer wil hij daar niet over zeggen.

Kortom: Jaap Smit is nog geen Harm van der Meulen, die in de jaren tachtig duidelijk zei waar het op stond.

woensdag 26 oktober 2011

De slag om de Arabische kijker, Tegenlicht, 24 oktober 2011


Over de onafhankelijkheid van de berichtgeving van twee Arabische nieuwszenders.

Aan de hand van de man Abdelfattah Fayed (verder te noemen: Fayed) van het vooruitstrevende Al Jazeera en van de vrouw Randa Abul-Azm (verder: Randa) van het behoudender Al Arabiya wordt een beeld geschetst van de twee belangrijkste Arabische nieuwszenders. Ten tijde van de reportage vindt het proces plaats tegen Mubarak, waarbij gevechten tussen voor en tegenstanders plaatsvinden. Randa vlucht weg van het plein voor de rechtbank, Fayed (zie foto) blijft staan en hoort van een bebloede man dat veiligheidstroepen op betogers inhakken en Mubarak gezinden ongemoeid laten.

Ex-presentatrice Lina Zahredine (AL Jazeera) zegt dat Al Jazeera van belang is geweest voor de revolutie. Journalist Hamdi Kandil voegt daaraan toe dat Al Arabiya minder enthousiast was. Hafid Al Mirazi, ex-anchorman van Al Arabiya, noemt zijn zender meer evenwichtig in de berichtgeving. Ghassan Benjeddou, zijn collega bij Al Jazeera, zegt dat de zenders zelf partij in de revolutie zijn geworden.  

Fayed toont de televisiestudio met uitzicht op de brug waar werd gevochten. Hij werd gearresteerd en buitengezet. Rana laat haar studio zien. Ook daar stonden camera’s opgesteld naar de brug. Ze was geëmotioneerd door het gebruikte geweld tegen demonstranten, omdat zoiets niet past bij een vreedzaam volk als het Egyptische.

Politiek analist Abdalalaziz Alkhamis stelt dat de emir van Qatar na de staatsgreep zijn eigen tv zender wilde als tegenwicht tegen de hem vijandige Saoedische media. Al Arabiya is vervolgens door de Saoedi’s opgericht als wapen tegen Al Jazeera. Volgens Lina Z. was Mubarak een trouw bondgenoot van de Saoedi’s. Analist Alkhamis zegt dat Al Arabiya wordt gerund door welgestelde liberalen, die zekerheid willen, terwijl Al Jazeera zich richt op mensen die weinig te verliezen hebben. De vijanden van de Saoedi’s zijn de moslimbroeders uit het volk en de nationalisten. Al Jazeera wordt beschermd door de Verenigde Staten.

Fayed is teleurgesteld dat Al Jazeera het proces tegen Mubarak niet mag filmen. Veiligheidstroepen schermden de verdachten op weg naar de rechtszaal af. Randa zegt dat de ex-dictator er slecht aan toe is en dat de massa betogers zijn toestand niet beter maakt. Ze wil in de pauze live verslag uitbrengen van de rechtszitting.

De vader van Randa werkte in het leger en hielp mee aan de nationalisatie van het Suezkanaal. Zelf scheidde ze in 1995 met een dochter van vier jaar.
De vader van Fayed, gestorven in 1993, was een boer zonder onderwijs, maar met kennis van de koran. Hij liet zijn kinderen studeren. Landbouw is een slechte sector om in te werken, zegt Fayed, omdat de staat geen steun geeft. Er is veel armoede en ziekte.
Beiden willen er alles aan doen om het leven van de Egyptenaren te verbeteren.

Het nieuws over het proces tegen Mubarak wordt verdrongen door het binnendringen van betogers in de Israëlische ambassade. Fayed zegt dat de ambassadeur werd uitgewezen onder druk van het volk. Randa meent dat de regering, die voor Al Arabiya de toestand uitlegt, de meest evenwichtige zender kiest om hun visie naar buiten te brengen. Fayed meent echter dat de regering niet de waarheid spreekt en dat Al Jazeera de stem van de straat laat horen.

Wadah Khanfar, de vroegere directeur van Al Jazeera, zegt tijdens een spreekbeurt dat zijn zender niet de revolutie predikt, maar wel de stem van het volk laat horen. Zij beschermden de menigte op het Tahrirplein door de camera’s in de lucht te houden. Hij werd vervangen door een familielid van de emir, afkomstig uit de gasindustrie. Al Jazeera is niet alleen een journalistieke onderneming, stelt de politiek analist. Hun geloofwaardigheid komt daarmee verder onder druk te staan. 

Lina Z. zegt dat de media zelf een wapen zijn geworden in de strijd om de toekomst. Ghassan Benjeddou vond het moeilijk om afscheid te nemen van Al Jazeera, maar kon niet mee instemmen met het idee dat de media een verlengstuk vormen van de regering. Lina Z. spreekt vanwege het sluiten van de ogen voor kritiek op Bahrein van een dubbele moraal. Journalist Hamdi K. stelt dat de vrijheid van meningsuiting tot aan het regime, het staatshoofd gaat en niet verder. Al Jazeera heeft geen kritiek op Qatar, Al Arabiya niet op de Saoedi’s. De ex anchorman van Al Arabiya wilde kritiek leveren maar werd buitenspel gezet.
Randa zegt dat er regels zijn en dat je in een live uitzending niet over grenzen kunt gaan.
Volgens Fayed verbiedt niemand hem om te zeggen wat hij wil, maar zijn uitzending van een demonstratie van het volk wordt opeens uit de lucht gehaald. Zoiets gebeurt tegenwoordig vaker, verzucht hij. Het is niet bekend wie aan de knoppen zit.

Hadid Al Mirazi stelt dat zenders, anders dan in het westen, blijven inspelen op de politieke ontwikkelingen. Dat heeft invloed op de meningsvorming. Anders dan in het westen zijn de zenders niet onafhankelijk. Het zou wenselijk zijn dat Al Jazeera een onafhankelijke nationale zender werd, in plaats van een pan-Arabische onder de vlag van Qatar.

  



dinsdag 25 oktober 2011

Recensie: De weldoener (2010), P.F. Thomése


Oude bok hapt in giftig blaadje.

Het onderwerp is van alle tijden en wordt in de hedendaagse Nederlandse literatuur weer vaker van stal gehaald: een oudere man, met het levenseinde in zicht, bekent zich tot jonge vrouw om zich van verse levenskracht te voorzien. Het Lolita-complex, zoals Rob Schouten het in Het middelbare kind huilt (Trouw, 12 maart 2011) noemt, past toch niet geheel op de hoofdpersoon in De weldoener. De miskende componist Theo Kiers die zichzelf wil verheffen en daarom - onder het mom dat sommigen onder hun eigen naam geboren worden, maar dat anderen die eerst zelf moeten zien te vinden - als Sierk Wolffensberger door het leven gaat, wil zich injecteren met jeugdige vitaliteit om eerder gemiste kansen op liefdesgebied over te doen. Theo had in zijn huwelijk met zijn vrouw Gishlaine namelijk het onberekenbare vallen gemist.

Bij toeval ontdekt hij in de aanloop naar de uitvoering van zijn compositie Duisternis zijn liefdesobject. Op een schemerige zolder ligt een meisje na een overdosis medicijnen dood te gaan. Theo brengt haar naar het ziekenhuis, maar krijgt haar weer mee en eigent zich haar toe. Het lijkt op een ontvoering, waarbij enige ranzigheid niet ontbreekt. Hij weet niet goed wat hij met haar aan moet. Hij wil haar verbergen in zijn duinhuisje, maar dat is nog niet in gereedheid en daarom rijdt hij haar naar een motel aan de A4. Als hij haar daar later, na een bezoek aan zijn huis, weer wil ophalen, is ze verdwenen. Op zijn mobiel, dat hij voor noodgevallen bij haar heeft achtergelaten, hoort hij de stem van een Poolse vrachtwagenchauffeur ergens op de E16.  

Het meisje, Beertje, blijkt de dochter van zijn gevierde collega, de Amsterdamse Lou Wehry. Later blijkt zij ook nog de ex van zijn zoon Théophile. Daarmee hecht Thomése het verhaal, dat heel passend in de lijdensweek speelt, mooi in en aan elkaar.

Een aantal malen wordt de componist Diepenbrock genoemd, die onlangs door Erik Menkveld in Het grote zwijgen knap geportretteerd werd. Theo Kiers alias Sierk Wolffensberger is een nazaat van hem en ziet zichzelf als laatste overlevende van de Romantische School. Rijk is hij niet geworden met zijn composities. ‘In de loop der jaren heeft hij de nodige koor- en orkestwerken getoonzet die ertoe zouden kunnen doen. Die ertoe hádden moeten doen. Maar ja, we schrijven H***, waar zo menig genie snikkend in zijn eigen aspiraties is gestikt.’

Jeroen Vullings heeft in een recensie (Vrij Nederland, 8 oktober 2010) gewezen op de betekenis van de afkorting van de plaatsnaam Haarlem, die aan het eind van het verhaal, in de dagtekening, wel voluit wordt genoemd. De sterretjes hebben te maken met Louis Ferron aan wie het boek is opgedragen, die geen hoge pet op had van zijn stad.

Theo is financieel afhankelijk van zijn vrouw Ghislaine, barones d’Agincourt d’Eisennach, die, zoals haar namen al aangeven, uit een rijke familie stamt en zich voor hem opoffert. Theo moet wel zijn handelingen verantwoorden en kan niet te ver naast de pot pissen. Het verhaal is te lezen als een handleiding voor een leugenaar. Zo iemand moet om te beginnen zelf in de leugen geloven. De eerste wet luidt vertellen dat je zo min mogelijk aan anderen moet vertellen.

De verschijning van Beertje maakt de arrogante kunstenaar bewust van zijn nietigheid.     
‘Er bekruipt hem een raar verdriet om de onbereikbaarheid van alles. Wat heeft hij al die jaren gedáán in zijn leven? Vastgezeten in een droom, een luchtbel die boven de dingen zweefde. En nu weet hij niet meer hoe hij eruit moet komen, hoe hij het geluk moet grijpen. In plaats daarvan gaapt er in hem een gemis. Wat hij mist, is zichzelf, hij is zelf de grote afwezige in deze situatie. De enigen die handelend optreden, zijn Poolse vrachtwagenchauffeurs die godweetwat hebben uitgehaald met Beertje.’  
Theo lijdt, eigen aan een kunstenaar, aan een overbewustzijn van zijn eigen imperfectie.

Gelukkig komen er ook tegenstemmen in het boek voor, zoals de gescheiden ouders van Beertje. Moeder Xandra gelooft na het lezen van haar afscheidsbrief niet in haar dood en vader Lou typeert zijn dochter als destructief. Ook de verteller breekt af en toe in. Hij ziet toe op het wonderlijke stel: het ongrijpbare meisje en de falende man. ‘Helemaal weer als vroeger: de verliefde jongen die zijn meisje niet omhelst maar zich aan haar vastklampt.’

Thomése voert ons mee op de schoonheid van de taal met prachtige zinnen en mooie beelden. Daarvan valt van bladzijde tot bladzijde zeer te genieten, zoals in: ‘De glazen moteldeuren sissen alsof er iets leegloopt.’
Toch kiert er soms gekunsteldheid doorheen. Bij tijd en wijle is het teveel uitgesponnen en wordt er teveel herhaald. De lezer wordt moe van alle veronderstellingen, die in het hoofd van leugenaar Kiers omgaan. Na afloop vroeg ik me af of Thomése met opzet zo barok heeft geschreven om in de stijl van Ferron te blijven of dat al die uitweidingen, zoals bijvoorbeeld tijdens de tweede zelfmoordscène van Beertje, die hoorbaar steeds weer een pil inneemt, een gebrek aan inhoud moeten maskeren. Ik hou het maar op het eerste.


maandag 24 oktober 2011

Jack Nicholson (1937-2007), a retrospective


An actor who always is the person who he plays.

Last summer I suddenly saw any initiatives to show movies with Jack Nicholson. I don’t know why. Could it be because he is dead now for five years? Anyway, I saw five of the movies he is playing in. In chronological order:

In Easy Rider (Dennis Hopper, 1969) we can enjoy Nicholson just for a short time. He is the young and insecure lawyer George Hanson, dressed in a white suit, who is in jail for drinking and sits there with the two motorcyclists. He gets an aspirine from a guard and is set free with his mates. He decides to go with them to Mardi Gras and gets his golden football helmet from his home. He had almost thrown it away, he says, but his mother told him to keep it later in his life for his son. George is very talkative. He learns to smoke marihuana and talks at night at the campfire about marshman that observe them. Later on that night he get killed by rednecks. With this role he made himself known as an actor.  

In Five easy pieces (Bob Rafelson, 1970) Robert Dupea is kind of a lonely cowboy, strolling around. He did not become a concertpianist, but picks up all kinds of jobs and leaves them again before getting in trouble. He travels not by horse but in an old car and hates his relationship with Rayette, a childish women. He can get very angry, like in a restaurant if he cannot get toast. Then he wipes away all the glasses from the table. He doesn’t seem to know what he wants. He goes to his upperclass family because his father is very ill. He is a good piano player but misses the right attitude. He doesn’t get along well with women. At the end he talks to his father, who cannot speak anymore. Then he is sentimental about not having been able to have contact with him during his youth. He says they would not have had a better contact if his father could speak.

In The shining (Stanley Kubric, 1980) Jack Torrance is a unsuccesful writer who acts very friendly but doesn’t control his impulses. In the past he hit his son Danny when he threw his papers on the ground. In the beginning we see him driving through the Rocky Mountains, on his way to an interview for the position of a caretaker of The Overlook Hotel in wintertime when it is closed. He is very charming during the interview and we know already that later on everything we turn out for the worst. His wife speaks to their son Danny, who has his doubts about a winter in isolation because he has special senses. He has to listen to a boy called Toby who lives in his mouth. The beginning of the movie is the best. For the horror I rather go to a Polanski movie.  

The postman always rings twice (Bob Rafelson, 1981) is like a continuation of Five easy pieces. The lonely cowboy is called Frank Chambers this time. He is hitchhiking and during a stop in a petrol station the driver leaves while Frank is still eating a steak. Nick Papadakis, the Greek owner of the place, asks him to be his assistant. Frank agrees after taking a look at his beautiful blond wife Cora (Jessica Lange) who works in the kitchen. Cora turns out to be a femme fatale: she attracts Frank and pushes him away at the same time. Frank sometimes takes her with violence. Different times they try to start a life together, but they don’t succeed because Cora is not sure about Frank and neither about herself.

In About Schmidt (Alexander Payne, 2002) Warren Schmidt is a retired director of an assurance compagny. He and his wife become Forster parents. His wife dies after she bought him a camper. He wishes to go to his daughter and her boyfriend in the Midwest, but she wants him to wait till her wedding. He travels around and on a campground he gets invited by a young couple. When the man leaves to get beer, Warren tries to seduce the woman but she doensn’t want him.
He doesn’t like his daughter, her husband and neither his family, but in his speech he agrees with the marriage and returns home, feeling desperate. The drawing of his adopted child makes him cry.

Jack Nicholson is playing someone who is not very succesfull and that makes him very sympathetic. One almost gets addicted to look at him, this womanizer, who always is the person who he is playing.

vrijdag 14 oktober 2011

Movie review: Frost/Nixon (2008), Ron Howard


A James Bond and tricky Dickie in the boxing ring.

The Watergate scandal in 1972 led to the impeachment of Richard Nixon. It was the first time in history that an American president had to leave office. James Reston sr. told his son to turn the telly on. We hear Gerald Ford declare that Nixon will not be prosecuted. At that same moment David Frost is in Australia for a show. He watches the telly too and with an open mouth he sees Nixon telling he is resigning.

Two weeks later in the London Weekend TV-studios Frost tells his producer John Birt that he wants to interview Richard Nixon, who is in the hospital at that moment. Three months later Nixons literary agent Swifty Lazar talks with Nixon in San Clemente, Ca. about the interview. At that moment Nixon is writing his memoirs with the assistance of some textwriters. The interview could purify his name and produce even more money than with the memoirs.  

Frost is on his way to the U.S. to talk about the interview. In the plane he meets the beautiful Caroline Cushing from Monte Carlo and ask her to come with him. In the U.S. he tries to interest the networks in broadcasting the interview, but no one is interested. In La Casa Pacifica Nixon tells David and Caroline about his talks with Breznjev. He says they both had a sad youth, he lost two brothers on tuberculosis. Frost decides to do the interview anyway.

In The Plaza Hotel in New York City Frost and Reston disagree about the goal. Reston wants Nixon to have a trial. Frost tells his producer Birt that it is a good thing to be out of the comfortzone sometimes.In Houston Nixon hates talking to a dinnerparty. Jack Brennan says Nixon can have Frost. Nixon jokes to let the CIA find out about the strategy of Frost.

In L.A. Frost prepares the interview with Reston jr. and Bob Zelnick. They talk about wiretapping. Jack Brennan doesn’t want them to talk about Watergate too much. Nixon sees Frost on television, being interviewed in front of a movietheatre.

On the first day of the interview, on March 23 1977, in the house of a local businessman, Nixon arrives in a convoy of cars. Frost says he is delighted that Mrs. Nixon is recovering well. Nixon wants his handkerchief close by, because moisture on his upperlip did cost him his presidency once (against Jack Kennedy). Nixon asks Frost about his Italian shoes: are they not too feminine?

Frost opens the interview by asking why Nixon didn’t burn the Watergate tapes. Nixon answers that he is surprised by this question because they would cover Watergate in the last session, but he doesn’t want to disappoint the viewers and says that the tape system was an idea of Johnson. Frost doesn’t know how to react. The next question, about the moment that Nixon knew he was going to resign, is neither very painful for Nixon. who rambles on about his daughters and leaves as a conqueror.  

Frost is disappointed and tries to raise money, which is not easy. On the second day Nixon looks with lust at Caroline who is just walking away. Frost starts about Vietnam and shows terrible pictures, but Nixon says it was not his war and triumphs again. On the third day, March 28, Reston and Zelnick are angry. Reston calls Frost a talkshowhost. Frost asks him to leave if he thinks that he fails but Reston stays. Frost invites them at his birthday party.

At night Frost hears about a re-evalution of the interview and is puzzled. Caroline tells him to stay in the hotelroom and goes out to get food. In the meanwhile Nixon phones. Frost thinks it is Caroline and says he wants a cheeseburger. Nixon suggests that a bachelor must have a good time on a Fridaynight in a hotel with a cute girlfriend, but Frost says he is prepraring for the final session. Nixon says he hardly got to know Frost and starts about Davids education in Cambridge, the tradegy that people looked down on him, but that they work hard for a place under the sun and that they are going to show the motherfuckers that they are not losers. Frost says only one of them both can win. Nixon agrees. He says he had some drinks, but that he is ready for the battle.

Frost starts to work hard, helped by Reston. On the final day, April 22th, Frost starts about the obstruction of justice by Nixon. Nixon says he did not have a corrupt motive. Frost asks why the conversation with Haldeman was erased from the tapes and that his falsehood can be proven in talks to Charles Colson and John Dean. ‘Why didn’t you call the police?’ Frost asks.
‘I did it in the interest of the nation,’ Nixon answers. ‘Then it is not illegal.’ ‘But no one shares that opinion,’ Frost answers. ‘So you were part of the cover up and you did break the law?’

Jack Brennan decides to have a break in the interview and asks Nixon if he knows what his unplanned emotional disclosures can cause. ‘I carry on denying it all,’ Nixon decides.

Frost takes up the boxing-glove again and repeats his question. ‘What would you like me to say?’ Nixon asks. ‘That is was a crime and that he apologizes for the American people,’ Frost insists. Nixon answers he made mistakes, but it was a difficult time. He regrets. ‘No one knows what it is to have to resign as a president. I’m not going on my knees. I brougt myself down and they stuck a sword in me.’

‘How about the American people? Frost asks. ‘I let them down.’ Nixon leaves the house as a dog with his tail between his legs.

In a comment Reston says that television simplifies. There is this reductive power of the close up of a beaten Nixon. Frost enjoyed his success. On his way back to England he went by Nixon with Caroline. Nixon gratulated him. Frost says he is sorry. Nixon answers that Frost was a worthy opponent. He never liked his job, he would rather communicate with people like Frost does. Frost bought Nixon a box with Italian shoes. Nixon holds the box in his hands and asks David what they talked about on the phone that night. ‘Cheeseburgers,’ David says and leaves. Nixon opens the box and sees feminine shoes.           

In subtitles we see that this interview was the most succesful one in the career of David Frost, a most charming role by Michael Sheen. Nixon, played very well by Frank Langella, died in 1994 by a stroke.

more info on wikipedia

donderdag 13 oktober 2011

Tussen Egypte en Gaza, Tegenlicht, 10 oktober 2011


Verslag uit het schemerduister.

In het grensstadje Rafah tussen de Sinaï en Gaza bevinden zich 1400 tunnels op een strook van veertien kilometer, sommige een kilometer lang. De tunnels zijn een spil in de lokale economie. Mubarak stond de tunnels oogluikend toe, maar na de revolutie zou dat wel eens anders kunnen worden. Tegenlicht gaat na wat de gevolgen zijn van een nieuwe Egyptische regering voor de regio, buur Gaza voorop.

Samir AlKomboz is een stamvader. Zijn vrouw en hij hebben vele zonen, van wie we er in deze reportage enkele volgen. Hij toont een huis dat door de tunnels ingestort is. Dat gebeurt vaker. Zo’n tunnel biedt aan zo’n dertig of veertig man werk.  

Neef Amin is tunneleigenaar. Men vervoert er van alles door heen, ook grint bedoeld voor de woningbouw. Amin wijst vanuit zijn huis op de grens, zo’n drie kilometer verder. Hij wil niet dat men de ingang van zijn tunnel filmt, want het Israëlische leger bombardeert graag. Iedereen heeft familie in Gaza, zegt hij. Smokkelen zit in de familie. Zijn vader werd gearresteerd, hoewel de tunnel van hem is.  

Mohammed is vogelvanger. Hij vangt ze met zijn mobiel met daarop vogelgeluiden, gooit een net over ze heen en brengt ze door de tunnel naar Gaza. Maher Sobhy Shobeir, tunnelhandelaar zegt dat de vogelhandel het goed doet.

Hussein Abd Elghany, een Egyptisch journalist, zegt dat de tunnels na het verdrag in 2005 tussen Israël en Egypte ontstaan zijn. Dat verdrag bepaalde dat de grens in Rafah open moest blijven. In 2006 werd de blokkade van Gaza verder uitgebreid na ontvoering van de Israëlische soldaat Gilad Shalit, die dezer dagen in het nieuws is omdat hij spoedig wordt uitgeleverd door Hamas tegen meer dan duizend Palestijnse strijders. De blokkade werd nogmaals verscherpt in 2007 na de overwinning van Hamas in Gaza. Israël laat groente net zo lang staan tot het bedorven is.

Ali Abunimah, een Palestijns journalist, zegt dat na 2007 de economische neergang in Gaza begonnen is door de blokkade van Israël. De bevolking van Gaza is afhankelijk van humanitaire hulp, die ook door Israël wordt tegengehouden. De EU is medeplichtig aan het niet beëindigen van de blokkade.

Er word gefilmd op de markt in Rafah, Gaza. Alles wat daar ligt komt uit Egypte. De vogelman verkoopt twee vogels in een dierenwinkel, die meer vogels van hem wil.

Hussein zegt dat Israël en Mubarak een spelletje speelden over de ruggen van de Palestijnen.
Ali heeft WikiLeaks documenten, waarin de adviseur van Sharon zegt dat zij Gaza op dieet willen zetten. Uit andere documenten blijkt dat ook Egypte niet tegen een hongerend Gaza is, maar de tunnels heeft gedoogd om te voorkomen dat de Palestijnen de Sinaï in trekken. Er werd afgesproken dat alleen voedsel vervoerd werd en geen mensen, wapens of auto’s. Na de revolutie is er geen toezicht meer en gebeurt dit wel.  

Amin brengt nieuwe auto’s over de grens en verdient daar goed mee. Dit gebeurt door een grote tunnel, die voor dat doel af en toe open gaat. Amin zegt dat het leger dit gedoogt.
Hij toont zijn nieuwe huis, een villa, die bijna klaar is. Zij hebben allemaal wapens die ze gebruiken om tijdens feesten mee in de lucht te schieten, maar ook om geschillen met bedoeïnen mee op te lossen.

Als de handel legaal wordt, dan kunnen we accijns heffen, zegt een Egyptenaar. Dan zijn er geen tunnels meer nodig. Dat zou een strop zijn voor Amin en zijn stam.

Meer info op Tegenlicht, waaronder een commentaar dat het dom is de tunnels te filmen.




Lone Frank, a Danish neurobiologist on genetics, Gesprek op 2, the 9th of October 2011


Lone loves her genome.

Daphne Bunskoek asks Lone how she once decided to get to know her own personal genetical profile.
Lone answers that before long genetics was for experts, but now it is for consumers. One can do all kinds of tests. In this era of consumergenetics we can have our genome mapped out. She started with a genealogical test to see what kind of diseases were present in her family and found out that she has a risk for glaucomy, but fortunately not for Alzheimer. Further on she did a test for breastcancer, on which she scored lower than average. She likes to know all these information. The more one knows, the more interested one becomes, she says.

Dahpne asks how accurate such a test is.
Lone says it is about risks, counted in percentages. By these tests one learns to deal with risks. Diets and the environment have an big influence on the genome. The genes are like a hand of cards. They can be switch on or off. Behavioural genetics tell us how we cope with stress. Creative persons seem to have more sensitive genes. After a happy youth they will have a sunny live, but after a bad youth they will have fears and depressions.
Lone also is sensitive to depression. Knowing that, at first she thought: I lost, but later she discovered that she can profit by this knowledge by thinking that those are just her biological genes speaking. The mind is stronger than the genes. Genes don’t determine us. A test showed that a collegue would fit better next to her than her boyfriend, but she decided to stay with her boyfriend.   

Would you recommend this kind of testing to someone?
When a person worries a lot. I advice this person to see a doctor to help with the interpretation of the results. The tests are still in an early stage. More complex situations cannot be examined yet.

What is the personality?
A filter in the mind. There is a five factor model test, based on science, which show five dimensions of the personality quite accurate.  
Daphne knows that Lone is low on that test on friendliness and altruïsm, but Lone is comfortable with that. Since she is quite straight about her opinions, not everybody likes her and that is fine with her.

Daphne asks about a dangers of genetics, like making a better race and destroying the imperfect.
Lone says that it helps to stop discrimination between people. Tests show there is little variation between human beings from different races. So knowledge can also be a remedy.

How about the ethical dilemmas? What is acceptable?
The tests on foetusses will definitely expand. Lone doesn’t feel the need to keep her own data for herself. They are not private.

Is she not scared that the data can be used by employers during an application for a job for instance?
In the U.S. there is legislation that an insurancecompagny or a employer cannot use your data against you. People don’t need to be scared to keep it private, because it is not telling all about you.

It is remarkable that Lone is almost addicted to know about her genes and at the same time says that they don’t’say so much. That environment and diets influennce our genes. That is a fascinating point of view. We are not anymore determined by our genes but we can influence them by living a healthy life. 

Lone Frank published in 2011 My Beautiful genome, translated in Dutch as Mijn supergenen




woensdag 12 oktober 2011

Recensie: De apotheker van Auschwitz (2010), Dieter Schlesak


Onderzoek naar de wandaden van een Roemeense apotheker.

De erbarmelijke toestanden in de concentratiekampen tijdens de tweede wereldoorlog zijn duidelijk vastgelegd. Ik herinner me als de vreselijke televisiebeelden van Lou de Jong. Later las ik de getuigenissen van Primo Levi, Elie Wiesel en Gerard Durlacher, om maar een paar bekende namen te noemen. Deze mensen hadden de ellende overleefd, schreven erover en bezweken er, zoals Primo Levi, later toch nog aan.

Een nieuwe generatie beschrijft het kampleven van enige afstand, maar daarom niet minder indringend. Net als Jonathan Littell in De welwillenden heeft de van oorsprong Roemeense Dieter Schlesak heeft voor een romanvorm gekozen. Hij beschrijft het kampleven vanuit dokter Capesius, die in de plaats Schärssburg een apotheek had, waar Schlesak vaak pepermuntjes kocht. Capesius werd gevraagd om in Auschwitz de oude apotheker op te volgen.

Dat dit boek als roman wordt aangeduid, heeft volgens vertaler Jacq Vogelaar te maken met de ingreep in het materiaal. ‘Het is een roman doordat het vertelperspectief verdeeld wordt over een groot aantal betrokkenen. De schrijver opereert daarbij eerder als regisseur dan dat hij degene is die het grote verhaal stilistisch bepaalt.’
Volgens Elie Wiesel kan dat ook niet: een verhaal over Auschwitz is geen verhaal of geen verhaal over Auschwitz.

Aan de hand van getuigenissen gedaan in het Auschwitz-proces, dat in 1964 in Frankfurt werd gehouden, én gesprekken met een fictieve gevangene, Adam genoemd, een personage dat is opgebouwd uit verschillende gevangenen en die in het Sonderkommando werkzaam was dat de lijken uit de crematoria haalde, wordt de gang van zaken in Auschwitz uit de doeken gedaan. Zwaartepunt vormt de vernietiging in 1944 van bewoners uit de streek Transsylvanië (in het boek steevast Zevenburgen genoemd), een oorspronkelijk Roemeens maar tijdens de oorlog Hongaars gedeelte dat aan het Duitse Reich grensde.

Schlesak heeft ook gesprekken gevoerd zijn oom Roland Albert, die in Auschwitz wachtkommandant was en met Capesius, die zonder veel kleerscheuren het kamp overleefde. Beiden nemen zij geen enkele schuld op zich. Roland zwetst en Capesius heeft zichzelf vrijgepleit van het selecteren van de nieuwkomers, het roven van hun waardevolle spullen en van het bewaren van het Zyklon B gas. Voorbeelden van de vervalsingen van de werkelijkheid die Capesius in brieven aan andere daders voorstelde, worden in het boek gegeven. Het boek is vooral bedoeld om inzicht te geven in de werking van de ontroeiingsmachine van de Nazi’s en dat is Schlesak uitstekend gelukt.

Het documentaire-achtige verhaal leest als een thriller. De schrijver poogt de misdaden van de leugenachtige apotheker te achterhalen. Hij wendt zich daartoe allereerst tot Adam die als lid van het Sonderkommando - een eufemisme, zoals zoveel termen de werkelijkheid moesten verdoezelen - zijn waarnemingen op asrolletjes heeft genoteerd en daarover ook vertelt.
De gesprekken die Schlesak met hem, Capesius en met Roland Albert voert doen denken aan de indringende gesprekken die Claude Lanzmann met overlevenden van het concentratiekamp voerde, slachtoffers zowel als daders.
Volgens Adam zijn er geen overlevenden. Zijn belevenissen kunnen niet verteld worden.
‘Zo vergaat het iedereen, zei Adam, wij die het beleefd hebben, komen uit een andere wereld…. een afgrond scheidt ons van jullie, en dat is een soort leegte van gruwelen, het heeft met het naakte leven te maken en weinig met de afgrond tussen daders en slachtoffers; of het is zo dat al degenen die het niet weten of blijven als voorheen tot de daders behoren! Want sinds dát gebeurd is, is alles op aarde veranderd! 

Aangrijpend is de beschrijving van de muzelmannen, die vel over been zwalkend over het terrein rondliepen, de Rode Kruis-vrachtwagen die het gas vervoerde naar de crematoria, de kinderen die zonder pardon tegen de muur werden doodgeslagen, de vaderlijke manier waarop Capesius tegen nieuwkomers zei dat ze eerst maar eens lekker onder de douche moesten gaan en hij vervolgens hun sierraden roofde, Auschwitz als paradijs voor genetisch onderzoek, de treurige thuiskomst van veel gevangenen. Het zou teveel zijn als de focus niet gericht was op de (on)waarachtigheid van de apotheker en als er ook geen menselijkheid zou zijn, zoals in de getuigenis over Rosa die niet doorsloeg over een opstand van het Sonderkommando, hoe erg zij ook gemarteld werd. Het zegt iets over de aard van de mens, die als hij vertrapt wordt, alleen maar in waarde stijgt. Het waanidee dat een mens vernietigd zou kunnen worden! Adam noteerde over een executie van een meisje door nazi Boger het volgende op bijna poëtische wijze:
‘Ik zie het: een klein meisje met vlecht heel alleen hoort wat ik ook hoorde… Bordeaurood het jurkje, handje tegen haar dij als een soldaat. Kijkt langs haar lichaam naar beneden, veegt het stof van de schoentjes. Dan weer stil. Boger komt. Neemt het kind bij het handje. Het loopt braaf met hem mee naar de zwarte muur. Hij zet het daar neer met het gezicht naar de muur. Het draait zich nog een keer om, kijkt hem aan. Grote bruine ogen. Boger draait het weer met het hoofd naar de muur. Doet twee stappen achteruit, neemt het karabijn, richt hem op de nek van het kind, doet twee passen vooruit. Schiet. Geur van kruit en bloed. Het meisje knakt ineen, valt. Geluidloos. Handeling, tijd. Verraad. Het woord ‘vlecht’, ‘kindje’, ‘kijkt’- verraad. Telkens dat weer. En. Niets. Er werd geen woord gesproken, Niets dan het schot; trippelen, laarzen, kraken van het schot. Hanen. Hondengeblaf. En stromend bloed… Dikke vliegen blauwgroen glinsterend. Beton.’