Welcome, reader! According to Antony Hegarty in this second decade of the new century our future is determined. What will it be? Stays all the same and do we sink away in the mud or is something new coming up? In this blog I try to follow new cultural developments.

Welkom, lezer! Volgens Antony Hegarty leven we in bijzondere tijden. In dit tweede decennium van de eenentwintigste eeuw worden de lijnen uitgezet naar de toekomst. Wat wordt het? Blijft alles zoals het is en zakken we langzaam weg in het moeras van zelfgenoegzaamheid of gloort er ergens iets nieuws aan de horizon? In dit blog volg ik de ontwikkelingen op de voet. Als u op de hoogte wilt blijven, kunt u zich ook aanmelden als volger. Schrijven is een avontuur en bloggen is dat zeker. Met vriendelijke groet, Rein Swart.

Laat ik zeggen dat literaire kritiek voor mij geen kritiek is, zolang zij geen kritiek is op het leven zelf. Rudy Cornets de Groot.

Do not go gentle into that good night, Old age should burn and rage at close of day; Rage, rage against the dying of the light. Dylan Thomas.

Het is juist de roman die laat zien dat het leven geen roman is. Bas Heijne.

In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Johannes.



dinsdag 29 augustus 2017

Victor Kal over Betovering en inzicht, Boekhandel Kirchner, Amsterdam, september 2014


Filosoof Victor Kal, die verbonden was aan de afdeling Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam, hield een paar jaar geleden een boeiende reeks lezingen onder de titel Betovering en inzicht. Hij begint de cyclus die uit vijf delen bestaat, met een theoretische verhandeling, gaat verder met een praktisch deel bestaande uit twee lezingen van zeven hoofdstukken en eindigt met een beschouwing over eindigheid. Regelmatig betrekt hij filosofen zoals Plato en Kant bij zijn beschouwingen. Deze uitstapjes laat ik zoveel mogelijk weg om het geheel niet te zeer te overladen, maar geïnteresseerden kunnen altijd de lezingen naluisteren op YouTube.

Deel 1: De charme en de Godervaring/ zonder religie geen vrijheid

De eerste lezing is opgedeeld in vijf stukjes.

I Kal begint met een historische schets. In de twintigste eeuw is sprake van een secularisatie van de religie. Dat maakte dat het inzicht in religie geblokkeerd wordt. Het idee van het monotheïsme dat ieder individu telt, gaat verloren en het heidendom zegeviert. Macht triomfeert over vrijheid, zoals te zien in de staat Israël. Het wereldkapitalisme staat onverschillig tegenover deze ontwikkeling.

II Het theoretische probleem van religie kan uitgedrukt worden in de vraag of God bestaat en wordt ook wel de bestaanskwestie genoemd. Die vraag kan op verschillende niveaus beantwoord worden. Hoort God tot het inventaris van de wereld? Niet, als men God als de schepper ziet. De vrije mens, die gelooft in een God en niet in een super kosmisch wezen, valt niet samen met de wereld.

III De term schepper van de wereld verwijst naar onszelf. God bestaat omdat ik een deel van de schepping ben. Door de schepping word ik geraakt op het punt van mijn identiteit. De identificatie, inspiratie of charme kan ook buiten het religieuze om plaatsvinden.

IV In het verhaal over Jacob en Ezau (Genesis 33) wordt duidelijk dat de schepper los staat van de schepping en niet ingevuld kan worden. Jacob vlucht omdat hij de toorn van zijn broer Ezau vreest. Hij neemt zelfs een andere naam aan, maar vertrouwt zich later toch weer toe aan zijn broer, aan diens beschikkingsmacht. De vrijheid om dat te doen onttrekt zich aan een invulling. Zonder te weten hoe het afloopt, laat God bestaan. In de tien geboden wordt al gezegd dat men van God geen beeld moet maken. God als degene die zal zijn wie ik zal zijn klinkt als suspence.

V Charme moet onderscheiden worden van betovering. Alleen dat tweede is religie. Daar moet je een beetje gek voor zijn. Luchtigheid hoort bij de ernst van de moderne mens. De geseculariseerde religie kan zich niet beschermen of haar boodschap overdragen en is daarom kwetsbaar voor heidenen. 

Deel 2: de religieuze verantwoordelijkheid/religie is niet ethiek

In het tweede en derde deel bespreekt Kal het praktische probleem van de religie. Eerst gaat het over de kern van het religieus, innerlijk of informeel handelen, daarna over de rituelen in de formele godsdienst. Het tweede deel bestaat uit zeven hoofdstukjes.

I Kal begint met de boom van het leven, de belangrijkste van de twee bomen in de tuin van Eden, maar door filosofen verwaarloosd. Deze boom staat voor het licht van de zon dat het hart doet oplichten. Het is de charme die iedereen in beweging brengt en het leven in omvattende zin voorstelt. De boom is verweven met de morele identiteit, die ons beweegt tot handelen in een leven dat ons gegeven is. De boom is de bodem van ons bestaan.

II De boom van goed en kwaad houdt een belofte voor de toekomst in voor de beperkte mens. Het weten van niet weten staat gelijk aan betovering. Het beperkte leven komt binnen een grotere ruimte te staan. Het getuigt van arrogantie om van de vruchten te eten. In de tien geboden wordt verwezen naar het niet gesneden beeld van God.

III Onze filosofische verantwoordelijkheid bestaat heel specifiek hierin om jezelf ontvankelijk te maken. Het gaat om het cultiveren van een verwachting die zich uit in gebeden en het jezelf terugbrengen in een positie tegenover als een plaats waar de realisatie zich kan voltrekken. Weerlegging van de gaafheid, de pseudo perfectie, maakt toegankelijk voor het leven. Je bent met jezelf bezig met het oog op het jezelf toegankelijk maken voor het andere.

IV Het religieus handelen staat tegenover het moreel handelen, dat iets wil realiseren. Bij het religieus handelen gaat het niet om jezelf maar is voorbereidend opdat je een andere toegang tot jezelf krijgt. Het gaat om het opschorten van het morele handelen, net als gebeurt tijdens de Sabbath en het is de voorwaarde om een vrij mens te zijn.

V Religieus absolutisme is een contradictio in terminis. Het slaat op mensen die pretenderen de wijsheid in pacht te hebben, terwijl een religieus mens geen absolutist genoemd kan worden. Er ontstaat echter een moeilijkheid als we ervan uitgaan dat de morele identiteit van God komt. Dan zitten we met de gebakken peren. Gelukkig maakte Plato in De staat al een scherp onderscheid tussen het idee van het goede en de uitwerking daarvan. De betovering heeft te maken met het absolute, gesymboliseerd door de boom van goed en kwaad, de charme met het relatieve en het schone, gesymboliseerd door de boom des levens.

VI De secularisatie maakt de verhouding tot het verborgene problematisch. De geseculariseerde mens wil kritisch zijn maar slaat over de eindigheid, overspeelt zijn hand en delft daardoor het onderspit.

VII Het vastbinden van Isaak op het altaar door Abraham wordt te realistisch gelezen. Kal ziet er een humoristisch verhaal in, dat gaat over het offergoed, dat altijd ten goede komt aan degene die geofferd wordt. Abraham handelt niet moreel maar religieus als hij de opdracht van God vervult. In zijn voorbereidend handelen laat hij God beslissen. De offerbeweging speelt zich af in het horizontale vlak tussen vrije mensen.

Deel 3: de cultuur van de religie/de dans, het theater en het publiek

Religie is nergens goed voor, zegt Kal. Dit moet positief opgevat worden. Het maakt geen deel uit van het alledaagse moeten, maar verwijst naar het soevereine individu dat we naast al onze functies ook zijn. God nam zelf rust op de zevende dag, de dag van de Sabbath. In dit derde deel, dat bestaat uit vijf stukjes, gaat het om de uitwendige vorm van de religie.

I Kal begint met een verhaaltje over een mevrouw die tegenover een bakker woont en daar dagelijks een bruin bolletje haalt. Regelmatig komt er op vrijdag een man bij haar langs met bloemen. De bakker ziet op een vrijdag dat ze stralend met een gouden ring om haar vinger de winkel binnenkomt en naast het bolletje ook een taartje bestelt.

De voorwerpen in het verhaaltje zeggen iets over de veruitwendiging van morele dan wel religieuze handelingen. Terwijl het bolletje alleen om te eten is, staan de bloemen voor een morele handeling en de ring en het taartje voor religieuze handelingen. De laatste spelen zich af in het kader van vertrouwen.

II In de joodse religieuze cultuur wordt de mens opgedragen een heiligdom te bouwen waarin God kan wonen (Exodus 25:8). De plaats van de offercultus correspondeert met het binnenste, namelijk het religieus handelen. Het offer kan gezien worden als een veruitwendiging van het gebed. Het hart leeft niet als het niet bewogen wordt, maar moet zich steeds openstellen ten opzichte van het verborgene. De buitenkant is altijd te herleiden tot het innerlijk. Een besnijdenis moet zich uitstrekken tot het hart. Als het bij de veruitwendiging blijft, zoals in een standaard gebed of ritueel, is er sprake van magisch handelen.

III De kenmerken van de uiterlijke religie bestaan onder andere uit de uiterlijke vorm, hun overdraagbaarheid, herhaalbaarheid, uitvoerbaarheid, perfectie en een correcte uitvoering. Ook verloopt de uiterlijke handeling volgens een procedure, die dwingend opgelegd is, een artistieke vormgeving kent, een opvoering laat zien met rollen. De vergelijking met de dans verwijst naar Nietzsche omdat daarin het belaste leven opgeschort wordt. De mens heeft letterlijk geen grond meer onder de voeten, maar geeft zich over aan het verborgene tussen hemel en aarde. Een laatste kenmerk bevat de paradox tussen het heilige en het profane. De uiterlijke heiligheid stelt zich op een uiterlijke manier op tegenover het verborgene, de innerlijke heiligheid gaat uit van het hart. Daarbij houdt men niets achter. In het profane leven kunnen we iets realiseren in de wereld. De paradox is dat het heilige uitvoerbaar is, maar dat het in de wereld een rommeltje is.

IV Uiterlijke religie heeft een urgentie. Men stelt zich open met het oog op iets en dat is een voorwaarde voor traditie en gemeenschap. Het is op de tweede plaats een reservoir van vormen waar men in de innerlijke religie betekenis aan kan toekennen. Het is op de derde plaats een voertuig waarop de innerlijke religie zich laat meevoeren. Ten vierde is het een anoniem theater waar iedereen zich in kan begeven, ook als men overhoop ligt met de eigen morele instantie. Tenslotte, en dat is een teer punt, is er sprake van een contrast tussen het grote heiligdom en het kleine hart. In de moderne wereld wordt dat andersom voorgesteld. De moderne mens denkt dat hij een groot hart heeft en beknot wordt door benauwende regels. Volgens Kal gaat het bij deze invalshoek om de kwestie van de toegankelijkheid. Als het heiligdom groot is, is de menselijke eindigheid gemakkelijker te accepteren.

V Tenslotte gaat Kal in op hedendaagse problemen van de uiterlijke religie. De onbekendheid met de innerlijke religie wordt op de eerste plaats goed gemaakt door de uiterlijke. Door de uiterlijke religie wordt de innerlijke geboren. Op de tweede plaats is men vaak onbekend met wat Kal in navolging van Kant het schema noemt. Men dient niet alleen naar boven te staren maar ook naar jezelf te kijken, want anders gebeurt er niets. Kal noemt in dit verband Patricia de Martelaere die stelt dat de schilder met een dubbele blik kijkt. Het derde probleem betreft de onbekendheid met de betekenis van de veruitwendiging op het gebied van rituelen, symboliek, poëzie. Kal raadt aan een kijkje te nemen bij een of andere dienst. Het vierde probleem betreft de vervreemding van de traditionele vormen. Het vijfde probleem gaat over het particularisme van de religie die leidt tot willekeur. Een schaap als offerdier heeft niet meer waarde dan een duif. hebben nog weinig inzicht in de verhouding tussen het particularistische en het universalistische dus wat dat betreft is er volgens Kal nog veel te doen.  


Deel 4: een eindige mens en een eindige geschiedenis/ten overstaan van God is er geen verlossing

Deel vier bestaat uit negen stukjes en behandelt het onderwerp tijd en geschiedenis, resp. het micro- en het macroaspect, zoals een religieus persoon of een religieus volk dat beleeft. Deze dienen zich tijd te laten geven, zich op te stellen tegenover God ofwel het verborgene. Daartoe moet men zich eerst in positie brengen.

I Kal koppelt tijd aan verhalen in de Thora, de eerste vijf boeken van de bijbel, zoals het verhaal van Abraham en Lot die samen op weg zijn met hun kuddes naar Kanaän en niet teveel in elkaars vaarwater moeten komen. Abraham wil dat Lot eerst zijn weidegrond kiest. Die kiest het meest groene stuk tot aan Sodom, waar de mensen zondigen. Abraham neemt niets, maar kijkt vanaf zijn plaats als God hem zegt de ogen op te slaan, hetgeen altijd een aanwijzing is dat men iets te zien krijgt. God zegt dat al het land hem gegeven zal worden voor altijd. Dit verhaal gaat over het verschil tussen geven en nemen. Abraham wordt in de toekomst iets in het vooruitzicht gesteld door een God die hij als de rechter van de aarde ofwel het land beschouwt. Een filosoof ziet daarnaast ook dat het Abraham niet gaat om kwantiteit maar om kwaliteit in de zin van recht of een maatstaf. Omdat Kal zich op het terrein van de ruimte heeft begeven en niet van de tijd gaat hij door met een volgend stukje.

II De vraag luidt hoe de urgentie zichtbaar gemaakt wordt om zich tijd te laten geven. De mens is zowel vrij als eindig en dit zorgt voor een probleem. Om daaruit te komen moet hij zich iets laten geven. In de bijbel wordt Abraham land en nageslacht beloofd ofwel ruimte en tijd. Omdat dat land er echter nog niet is en Sara echter onvruchtbaar is levert dat weinig op.

III Wat te doen, Abraham? Moet hij gaan slapen om te wachten op hetgeen hem beloofd is? Nee, hij moet zich begeven naar een plek, een positie innemen tegenover God. Zelfs op het moment dat hij en Sara toch een kind krijgen, is de belofte nog niet ingelost.  
Daartoe dient Abraham niet samen te vallen met zijn eigen eigenheid. In de Thora is geen verlossing. Het probleem blijft. In het verhaal over het vastbinden van Isaak moet Abraham naar een plaats waar hij zijn zoon aan het altaar vastbindt om hem te offeren aan God. Een engel weerhoudt hem van de barbaarse daad waardoor Abraham in plaats daarvan een ram offert. Ook Isaak wordt niet aan God onthouden, maar krijgt de mogelijkheid tot leven. Kal noemt het verhaal humoristisch omdat Isaak daarin verder niet meer in voorkomt. Pas op het eind wacht zijn vrouw op hem waardoor we kunnen vaststellen dat hij nog ergens is. Isaak is drager van een belofte in de toekomst en de eindige mens is een erfenis uit het verleden. Uit het conflict daartussen ontstaat de urgentie tot een oplossing. De op de proef gestelde Abraham wordt door God gezien in het heden. Abrahams actieve houding verandert in een passieve.

IV In het verhaal komt een sterk motief voor. Dat hoort bij de vrije mens. Het probleem leidt tot de mogelijkheid van een uitweg doordat Abraham zich begeeft in een positie tegenover het verborgene. Eerst is er vrijheid, daarna verantwoordelijkheid en vervolgens ook de bereidheid om zich te laten geven. Dat laatste is niet gemakkelijk voor de moderne mens, die graag zijn hand overspeelt. Vrijheid is zowel loslaten als vasthouden. Trouw speelt daarbij een belangrijke rol. Ook in een huwelijk moet je in staat zijn om je te geven.

V Wat levert zo’n houding op? Dit voor de moderne mens die zoiets wel wil weten. Op de eerste plaats een verbinding met de rechter van het land, het recht ofwel de maatstaf, een oriëntatie die verborgen is. Op de tweede plaats de mogelijkheid om trouw te zijn aan het eindige. Plato verwijst hiernaar in een passage waarin Socrates trouw belooft aan een mooie jongeling. Op de derde plaats een geest van vernieuwing, transformatie of oorspronkelijkheid. In het verhaal van Abraham is de ontwikkeling gekoppeld aan de reeks toekomst, verleden en heden, hetgeen verschilt met onze gewone tijdsindeling in verleden, heden en toekomst. De eerste manier om tijd te hebben wordt de gewone tijdslijn doorbroken. Een mens is niet meer gedetermineerd door hetgeen vooraf ging.

VI De offerbeweging die ook de geofferde iets oplevert kan ook in het horizontale vlak beschouwd worden. In de Thora is dit groter dan wat gezegd wordt.

VII Na het element tijd gaat Kal in op de geschiedenis, het collectieve niveau, waarin een volk een plaats moet innemen tegenover God om zich land en nageslacht te laten geven. Het bouwen van een heiligdom betreft nu een heel land. De zaak heeft zich veruitwendigd, maar het gaat nog steeds om het innerlijk. Delen is problematisch. Het land is een belofte. Zelfs Mozes mocht die niet in ontvangst nemen. Dit heeft alles met tijd te maken. Het beërven heeft te maken met het leven naar God. Als men in gebreke blijft verliest men het land. Tegelijk wordt de eindigheid niet overwonnen. Armoe is niet opgelost. Een vrij mens stelt zich op tegenover. De geschiedenis is niet afgerond na het betreden van het land. Door de zichtbaarheid wordt het ook door anderen gezien. Een volk is kwetsbaar. Men dient door anderen erkend te worden. Dan kan de geschiedenis eindigen, al moeten we dit wel tussen haakjes zetten, want de menselijke existentie blijft problematisch.

VIII Voltooiing in individuele zin betreft de onsterfelijkheid van de mens. Het probleem is dat tijd als een kwalitatief in plaats van als een kwalitatief concept wordt gezien. We maken dat laatste steeds al mee als we een nieuw begin maken. Scepsis is op zijn plaats. Kal stelt nog dat de onsterfelijkheid in de tuin van Eden van een andere soort is. De mens diende niet te eten van de boom des levens omdat hij anders aan God gelijk zou zijn.

IX Ook ten opzichte van de menselijke zelfrealisatie is scepsis op zijn plaats. De mens is beperkt en dient te rouwen om zijn mislukkingen om niet in wraakzucht te vervallen.
 
Deel 5: de religie als oorsprong van het kwaad/pak de dader!
Helaas is de inhoud hiervan niet bekend.

Hier meer over deze lezingenserie op de site van Boekhandel Kirchner.

1 opmerking:

  1. Het hele stuk lijkt mij nogal een mengsel van theologie en filosofie, waarbij allerlei nodige onderscheiden worden verwaarloosd. Er worden ook allerlei lossen beweringen gedaan die misschien wel waar kunnen zijn, echter niet worden beargumenteerd of aangetoond. Filosofie gaat echter over wat je kunt aantonen en in de filosofie is een stelling nooit meer waard dan de argumenten die ervoor aangedragen kunnen worden.

    Een voorbeeld: In het begin wordt gezegd dat het een idee van het monotheïsme is dat ieder individu telt. Mijn vraag: Hoezo? Wat is het bewijs van deze stelling?

    BeantwoordenVerwijderen