Welcome, reader! According to Antony Hegarty in this second decade of the new century our future is determined. What will it be? Stays all the same and do we sink away in the mud or is something new coming up? In this blog I try to follow new cultural developments.

Welkom, lezer! Volgens Antony Hegarty leven we in bijzondere tijden. In dit tweede decennium van de eenentwintigste eeuw worden de lijnen uitgezet naar de toekomst. Wat wordt het? Blijft alles zoals het is en zakken we langzaam weg in het moeras van zelfgenoegzaamheid of gloort er ergens iets nieuws aan de horizon? In dit blog volg ik de ontwikkelingen op de voet. Als u op de hoogte wilt blijven, kunt u zich ook aanmelden als volger. Schrijven is een avontuur en bloggen is dat zeker. Met vriendelijke groet, Rein Swart.

Laat ik zeggen dat literaire kritiek voor mij geen kritiek is, zolang zij geen kritiek is op het leven zelf. Rudy Cornets de Groot.

Do not go gentle into that good night, Old age should burn and rage at close of day; Rage, rage against the dying of the light. Dylan Thomas.

Het is juist de roman die laat zien dat het leven geen roman is. Bas Heijne.

In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Johannes.



dinsdag 15 november 2011

Arie’s haring een openbaring, een les in poëzie, door mevr. M. Tillema, 14 november 2011


Wat is poezie?

De oud-docente Nederlands van het Stedelijk Gymnasium Haarlem is haar bevlogenheid nog niet kwijt. Mevrouw Tillema wil samen met haar publiek, ouders van leerlingen van het Stedelijk Gymnasium, een antwoord vinden op de vraag, door haar leerlingen vaak gesteld, wat poëzie is. Ze had daarop nooit een pasklaar antwoord en ging na haar pensionering in 2008 weer op zoek. 

Lieve allen, zo begint ze haar lezing als een hommage aan Leo Vroman (zie foto) die op het ogenblik 96 jaar is en zijn columns in de Haagse Post met deze aanhef opende. Op het scherm achter haar staat de titel van de lezing. Ze verontschuldigt zich voor de apostrof in het eerste woord maar heeft het overgenomen van een bron. Verder is er een gravure te zien van Apollo en de muzen op de Parnassus door Hans Holbein. Tillema verontschuldigt zich over haar onhandigheid wat betreft het doorklikken naar de gedichten en is daarmee een levend bewijs van de net daarvoor gedane uitspraak van de nieuwe rector, Zoë Kwint, dat de school hard toe is aan nieuwe stappen op het gebied van digitalisering.

Tillema zat zelf op het Christelijk Gymnasium in Scheveningen dat later werd omgedoopt in Zorgvliet, een naam die voor Amsterdammers een nogal vreemde klank heeft, maar Zorgvliet was ook het huis van de dichter Cats, waarin hij zich terugtrok om zijn zorgen te ontvlieden. De Zeeuwse Cats is de meest populaire dichter in de Gouden Eeuw, maar later raakte hij in vergetelheid, ondanks de regel: Het puntje van de gouden pen, is het felste wapen dat ik ken, waarbij aangetekend dat gouden van gauw,snel komt en waarmee hij zegt dat poëzie gevaarljk is.

Lodewick gaf in zijn leerboeken vele voorbeelden van gedichten. Driedelige strofen liet hij zien aan de hand van het gedicht Vera Janacopoulos van Jan Engelsman uit 1926, dat geschreven werd als muziekrecensie en door Vestdijk geprezen om zijn klankrijkdom. Het werd gedrukt in 1955 tijdens de opkomst van de Vijftigers. Volgens Bertus Aafjes marcheerde daarmee de SS de poëzie binnen. 

Lodewick meende dat een gedicht zich in de loop van de tijd moet bewijzen. Tillema zegt dat de waarde kan fluctueren in verschillende perioden. Hugo Claus dacht dat hij binnen twee jaar vergeten zou zijn en vond dat zelf niet erg maar Tillema wel.

Ze toont het gedicht Met stopverf van de Haarlemse stadsdichteres Syvlia Hubers uit de bundel Vandaar dit huwelijksleven dat ik eerder probeerde te bespreken. Verrassend is het zeker.

De Genestet dichtte: Wees u zelf zei ik tegen iemand, maar hij kon niet: hij was niemand.

Tillema waarschuwt dat gedichten niet te actueel, te politiek of te persoonlijk mogen zijn, maar het gedicht van Elsschot over de onthoofding van Marinus van der Lubbe was heel politiek, persoonlijk en actueel: hij schreef het zes dagen na de moord in 1934. Het is tijdloos waar het gaat over hypocrisie en onrecht. Het begint sentimenteel maar tegelijk klinkt er woede in door, die steeds sterker wordt. Vierhonderd jaar daarvoor dichtte Vondel over de moord op Johan van Oldenbarnevelt. Het was een oproep aan hen die de raadspensionaris dat hadden aangedaan, werd zes jaar na dato in 1625 geschreven en is niet verouderd.

Vroman schreef in de tijd van de Koude Oorlog het gedicht Vrede om zijn verlating van zijn hartsvriendin Tineke in de oorlog aan te klagen. Het gedicht is gevat in sterke taal voor een zachtmoedig man en werd ooit geweigerd door de NCRV.

Poëzie was volgens Willem Kloos, de leider van de Tachtigers, de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Hendrik Tollens die ook het alternatieve volkslied Wien Neêrlands bloed schreef, dichtte over de eerste tand van zijn zoon. Tillema vertelt dat hij het van een Duitser gapte, net als Bomans deed in ‘Ik zit mij voor het vensterraam onnoemelijk te vervelen, ik wou dat ik twee hondjes was, dan kon ik samen spelen.’ Plagiaat was vroeger niet verkeerd, eerder een eerbetoon.  

Een Engelsman, van wie ik de naam vergeten ben, kwam hier in 1928 om een eredoctoraat in ontvangst te nemen en schreef dat een land nooit zo werd overspoeld met prulpoëten.

De poëzie van dominee-dichters als Nicolaas Beets werd op de hak genomen door Cornelis Paradijs zoals in het gedicht Beproeving.

Schierbeek schreef na de dood van zijn vrouw zonder opsmuk het heel persoonlijke Ik denk: Ik denk als het regent/ laat ze niet nat worden/ en als het stormt/ vat ze geen kou.

Na de individueelste expressie komt de moraal om de hoek kijken . In 1779 was er al Hieronymus van Alphen met het gedicht De pruimenboom, dat begint met de bekende regel: Jantje zag eens pruimen hangen, o als eieren zo groot.

Een gedicht moet toch iets zeggen, stelde Horatius al in zijn Ars poetica in 20 voor Christus, mooi vertaald door Piet Schrijvers. Een niemendalletje kwetst de lezer, maar er moet ook niet teveel met het vingertje geheven worden. Pas bij evenwicht ontstaat eeuwigheidswaarde.

In 1934 bracht Nijhoff het lange gedicht Awater uit met daarin de cryptische regel: Lees maar er staat niet wat er staat.

De boodschap mocht niet te zwaar beladen zijn. Remco Campert wil wel graven maar niet te diep. Liever schrijft hij zinnen als ‘Er scheurt een stille, die doet denken aan een opgegraven rattenschedel.’

De verheven Parnassus-taal zoals uitgebeeld op de prent van Holbein Apollo en zijn muzen op de Parnassus werd belachelijk gemaakt door Gerrit Kouwenaar, die het sonnet een hangmat voor luie zielen noemde.
Cees Buddingh vergeleek in zijn Ars poetica het schrijven van gedichten met een nogal triviale activiteit als aardappelen schillen. Ook Horatius wil dat poëzie bondig is, niet te hermetisch maar ook niet te gemakkelijk. 

In 1862 liet Multatuli meester Pennewip in Woutertje Pieterse de leerlingen een gedicht schrijven over de deugd. Lijsje Webbelaar schreef op het beroep van haar vader: De kat viel van de trappe, Mijn vader verkoopt aardappelen en uien. Dat werd door de meester, die het enjambement nog niet kende, niet goed gevonden.

Moet poëzie altijd beeldspraak bevatten? Dat ontbreekt in Met stopverf, ook bij Schierbeek en ook bij Gorter in een van zijn bekendste liefdesgedichten Zie je ik hou van je, dat alleen nog kan stamelen.
Over rijm en metrum zegt Tillema dat ze op weg naar haar werk vaak langs een viskraam aan de Amsterdamse Singel fietste met daarop de tekst Arie’s haring een openbaring dat van een andere kwaliteit is dan Friet van Piet of andere viskraamspreuken. De poëzie ligt op straat, luidt dan ook de ondertitel van haar lezing.

Aafjes stelde dat dichters de waarheid liegen, maar er moet wel wat aan zitten.
K. Schippers schreef het minimale maar o zo fraaie Ga je naar het strand?  

Uiteindelijk komt mevr. Tillema niet bij een definitie uit, maar zelf vindt ze dat, net als haar publiek, niet erg. Volgens Olivier B. Bommel doet een mens wat hij kan en blijft er veel liggen. Gedichten roepen verbazing op. Bernlef zei dat het een kwestie was van observeren, waarbij men, anders dan een journalist, het bekende onbekend maakt.
Als voorbeeld noemt Tillema Paul van Ostayen met Marc groet de wereld  maar ook Herman de Coninck zoals in het gedicht Vijfjarenplan dat ik zelf heb gekozen en dat op Facebook staat.

Het was een heerlijk avondje grasduinen, een verrassende reis door het verleden van de poëzie, die, hoewel niet altijd duidelijk wat de structuur van de lezing betreft, mij inspireert om weer eens vaker een bundel open te trekken.

aangepast 17 november 2011, 8:46 uur.

1 opmerking:

  1. Eigenlijk is alles bekend en toch is het aardig om het nog eens te lezen. Dank voor alle doorklikmogelijkheden!

    BeantwoordenVerwijderen